De jumper’s knee (springersknie) wordt zo genoemd omdat deze blessure vaak voorkomt bij sporters die veel springen. Het is een overbelastingsblessure van de knieschijfpees. Er zijn vele benamingen voor een jumper’s knee in omloop, zoals apexitis patellae, inser-tietendinopathie van de patellapees, tendinose van de patellapees en hoffitis.
De knieschijf zit onder aan de knieschijf (patella) vast en hecht aan de onderkant aan op het onderbeen ter plaatse van het tuberositas tibiae. De knieschijfpees is een platte pees die over de hele lengte ongeveer even dik is. De pees is niet goed doorbloed. Onder de pees zit vetweefsel, dit noemen we het vetlichaampje van Hoffa. Bij de aanhechting bij de patella zit onder de pees een slijmbeurs, die normaal gesproken niet verdikt is.
Een jumper’s knee wordt in het algemeen beschouwd als een overbelastingsblessure. Bij activiteiten zoals springen en hardlopen wordt de knieschijfpees steeds herhaaldelijk belast en kunnen klachten optreden. Bij volleybal en basketbal komt de blessure veel voor, maar ook bij hardlopen, voetbal en andere balsporten ontstaan geregeld deze klachten.Bij een jumper’s knee is de pees bij de aanhechting aan de knieschijf aangedaan. Dit ontstaat vaak heel geleidelijk, zonder trauma. De pees raakt door de herhaaldelijke belasting ontstoken of geïrriteerd. Door deze irritatie wordt de pees minder van kwaliteit en wordt de pees degeneratief. Met een echo kun je dit heel goed waarnemen. De pees is dan verdikt ter plaatse van de aanhechting, het peesweefsel ziet er minder mooi uit qua structuur en er kunnen kleine bloedvaatjes ingegroeid zijn. Dit laatste noemen we neovascularisatie. Met een echo kun je ook goed zien of er sprake is van een slijmbeursontsteking of dat er verkalkingen aanwezig zijn. Het is belangrijk om te weten of er een slijm-beursontsteking of verkalkingen zijn. Dit heeft namelijk consequenties voor de behandeling.
Een jumper’s knee wordt in het algemeen beschouwd als een overbelastingsblessure
Klachten zijn pijn aan de onderzijde van de patella. Deze plek is drukpijnlijk. Verder is er sprake van (och-tend)stijfheid. De klachten ontstaan meestal geleidelijk en worden langzaam erger. Meestal krijgt iemand de eerste klachten niet tijdens het sporten, maar daags na de training of wedstrijd. Deze pijn is vaak tijdelijk en trekt weer weg als je in beweging komt. Wanneer je gewoon doorgaat met sporten, zal de pijn ook tijdens sport gaan optreden en de napijn zal steeds langer gaan duren. Het laatste stadium is dat je eigenlijk de hele dag door last hebt, ook al ben je niet aan het sporten. Klachten treden ook op bij traplopen of langdurig met gebogen knieën zitten.
Bij lichamelijk onderzoek is de onderpool van de patella druk pijnlijk. Dit is het onderste puntje van de knieschijf. Je moet hierbij opletten dat je niet gewoon op dit puntje drukt, maar dat je probeert een beetje aan de achter-kant van de knieschijf te drukken. Je kunt dit het beste doen door de knieschijf omhoog te drukken aan de bovenpool van de patella bij de aanhechting van de quadriceps. Op die manier wip je de knieschijf als het ware een beetje op en kun je goed de onderpool palperen.
Over het algemeen wordt een jumper’s knee beschouwt als een overbelastingsblessure. Bij een overbelasting is er over het algemeen sprake van een disbalans tussen belasting en belastbaarheid. In het geval van de jumper’s knee betekent dit dat de patellapees aanhechting niet sterk genoeg is voor de belasting die hij moet opvangen. Dit kan komen omdat de belastbaarheid van de pees te laag is, belasting te hoog of een combinatie van de twee. Het is bekend dat als je een pees op een goede manier belast, de pees steeds een beetje sterker wordt en zodoende steeds meer aan kan. Wanneer je rust neemt, neemt de belastbaarheid van de pees af en kan een lage belasting al te veel zijn voor de pees. Wanneer je de pees te veel belast, krijgt de pees te veel schade en raakt hij overbelast. Je moet dus niet te veel belasten, maar ook niet te weinig.Er zijn vele factoren die kunnen leiden tot een disbalans in belasting en belastbaarheid. Het spreekt voor zich dat een niet-adequate trainingsopbouw een grote rol speelt, maar er zijn ook een heleboel andere factoren. Hieronder zullen er een aantal besproken worden.
Wanneer je de pees te veel belast, krijgt de pees te veel schade en raakt hij overbelast
Wanneer je landt na een sprong, moet je ervoor zorgen dat de knie recht naar voren buigt en niet naar binnen klapt. Op die manier worden de krachten het best opgevangen en wordt de knie het minst belast. Als er een verminderde spiercontrole van de knie is, bijvoorbeeld door spierzwakte van de bovenbeen-spier (m.quadriceps, met name vastus medialis) en de bilspieren (bv. gluteus medius), kan iemand tijdens het landen na een sprong niet goed voorkomen dat de knie naar binnen gaat tijdens een landing. Het is belangrijk om niet alleen te kijken naar de kracht van de spieren, maar met name of de spieren goed kunnen samenwerken.
Wanneer de voet te veel naar binnen kantelt tijdens de afwikkeling of na opvangen van een sprong, heeft dit ook invloed op krachten die de knieschijfpees moet opvangen. Wanneer je dit naar binnen kantelen van de voet voorkomt, kan dit een gunstig effect hebben op de klachten. Je kan dit kantelen voorkomen door de voet te ondersteunen met een inlegzool, maar je kan ook specifiek oefeningen doen van de onderbeen spieren om dit actief zelf te kunnen corrigeren. Vaak zie je dat iemand die een enkel verzwikking heeft gehad, veel minder controle heeft over de onderbeen spieren, waardoor de klachten van een jumper’s knee kunnen ontstaan.
Na een enkel verzwikking zie je ook vaak dat de enkel wat stugger wordt. Met name ter plaatse van het bovenste spronggewricht, maar ook vaak bij de middenvoetsbeentjes (bv. os cuboid) is er een bewegingsbeperking. De enkel kan hierdoor niet goed afwikkelen, waardoor dit weer invloed heeft op de beweging van de knie. Een dergelijke functiestoornis kun je met een goed lichamelijk onderzoek opsporen en laten behandelen door bijvoorbeeld een manueel therapeut.Wanneer de bovenbeenspier (met name de m.quadriceps) te kort is, trekt deze spier hard aan de knieschijf, waardoor er meer tractie komt op de aanhechting van de patellapees. Hierdoor kunnen ook klachten ontstaan. Je kunt dit meten door iemand op de buik te leg-gen en de hak naar de bil te brengen. Wanneer er een verschil is tussen links en rechts, kan je dit proberen op te heffen met intensieve rekoefeningen.Afwijkingen van de houding, zoals bijvoorbeeld X-benen of een beenlengteverschil, kunnen ook een rol spelen.
Andere factoren die een rol spelen zijn: overgewicht, harde ondergrond, schoeisel met te weinig demping of minder goede afwikkeling.Er zijn de laatste tijd steeds meer aanwijzingen dat een verkeerde looptechniek een rol speelt. Het is belangrijk dat de landingstechniek goed is en dat ook de pasfrequentie adequaat is. Veel lopers lopen in een te lage pasfrequentie van bijvoorbeeld 150 per minuut. De optimale pasfrequentie ligt rond de 180 per minuut. Het verhogen van de pasfrequentie kan ervoor zorgen dat de klachten minder worden.
De eerste klachten verschijnen niet tijdens het sporten, maar daags na de training of wedstrijd
Een jumper’s knee ontstaat meestal niet door één oorzaak, maar is vaak multifactorieel. Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand te snel zijn training heeft opgebouwd met schoenen die niet hele-maal goed zijn en daarnaast ook nog een verminderde controle heeft over zijn bilspieren. Je moet dan alle factoren proberen aan te pakken om het probleem te kunnen herstellen.
Naast het beïnvloeden van de verschillende factoren moet je ook proberen de pees weer sterker te maken door excentrische oefeningen te doen. Dit is een bewezen effectieve behandeling. Bij de excentrische oefeningen ga je op een licht hellend vlak (15 graden) staan en daarbij zak je langzaam door de knie heen. Je doet twee keer per dag drie sets van vijftien herhalingen. De oefeningen mogen pijnlijk zijn. Tijdens de eerste zes weken moet je stop-pen met je sport. Vervolgens kan dan langzaam de sport weer opgebouwd worden en ga je nog door met de oefeningen.
Bij een groot aantal sporters is dit een effectieve behandeling. Er is echter ook een groep waarbij dit niet effectief is of waarbij de oefeningen te pijnlijk zijn. Deze groep moet misschien op een andere manier trainen. Er zijn naast de oefentherapie ook alternatieve behandelingen, zoals bijvoorbeeld shockwave. De literatuur laat geen evidente verbetering zien. Wanneer er echter verkalkingen zijn, kan mijns inziens deze therapie wel effectief zijn en een aanvulling vormen op de oefentherapie.
Het verhogen van de pas frequentie kan ervoor zorgen dat de klachten minder worden